- Home
- Tribologie
- Geschiedenis tribologie
Geschiedenis tribologie
Tijdlijn tribologie
Sumeriërs en Egyptenaren
Om wrijving te verminderen gebruikten Sumeriërs en Egyptenaren al “smeermiddelen”. Denk aan olie, vet en water. Zo gebruikten zij bijvoorbeeld dierlijk vet om de lagers van hun strijdwagens te smeren zodat deze niet droog liepen.
Daarnaast gingen de Egyptenaren van glijdende naar rollende wrijving. Verschillende Egyptische reliëfs tonen het transport van enorme stenen blokken die werden ontworpen voor de bouw van piramides en die op boomstammen werden geschoven in plaats van op rollen.
De Romeinen
De overblijfselen van een roterend platform afkomstig van een schip van keizer Caligula en dat in 1930 aan de voet van het Nemi-meer werd gevonden, tonen aan dat rudimentaire lagers al sinds de oudheid worden gebruikt.
Dit platform kan worden gezien als een van de eerste voorbeelden van een druklager. Dat wil zeggen een lager dat is ontworpen om directe belastingen te ondersteunen en rond zijn as te roteren.
Leonardo da Vinci
Een wetenschappelijk onderzoek naar het onderwerp tribologie begon pas in de recente geschiedenis, te beginnen met Leonardo da Vinci, die in 1500 het probleem van wrijving bestudeerde door de wrijvingscoëfficiënt (statische wrijving) op een hellend vlak te onderzoeken. Da Vinci bepaalde de waarde van de wrijvingscoëfficiënt f = ¼ en formuleerde de wetten van droge wrijving.
Isaac Newton
Isaac Newton definieerde de term viscositeit.
Viscositeit, ook bekend als stroperigheid, traagvloeibaarheid of dikvloeibaarheid, is een fysische materiaaleigenschap van een vloeistof of van een gas. Het is de eigenschap van een fluïdum die aangeeft in welke mate deze weerstand biedt tegen vervorming door schuifspanning.
Industriële revolutie
Tijdens de industriële revolutie werd er vooruitgang geboekt in de ontwikkeling van smeermiddelen. De smeermiddelen hadden een groter volume en kwaliteit. Plantaardige en dierlijke oliën werden vervangen door minerale oliën. De laatste werden geëxtraheerd door destillatie en raffinage van aardolie, schalie en steenkool.
Van vast naar vloeibaar
De periode van 1850 tot 1925 wordt beschouwd als een tijd van "technische vooruitgang". De spoorwegen zijn het middelpunt van maatschappelijke evenementen.
Een overgang van vaste smering (voorlopers van vetten) naar de vloeibare smeermiddelen vindt plaats bij de smering van bijvoorbeeld lagers. Er worden belangrijke ontdekkingen gedaan die uiteindelijk de basis vormen van de moderne tribologie.
Richard Stribeck
Richard Stribeck was een Duitse ingenieur die studies uitvoerde op het gebied van tribologie , gericht op wrijving in gesmeerde sleepcontacten, zoals glijlagers.
Zijn werk leidde tot de ontwikkeling van de Stribeck Curve, een fundamentele tribologische concept dat laat zien hoe bedrijfsomstandigheden (met name normale belasting, smeermiddelviscositeit en smeermiddelen entrainment velocity) invloed hebben op de wrijvingscoëfficiënt in vloeistof gesmeerde contacten.
Additieven
De werkelijke tijd van tribologie begon na de Eerste Wereldoorlog. Hoge snelheden, hoge temperaturen en hoge belastingen gingen gepaard met toenemende slijtage en wrijving. De beperkingen van de fysieke eigenschappen van de destijds beschikbare smeermiddelen moesten worden aangepast aan de meer extreme omstandigheden.
Hoewel de voorbereidende fase van technologische ontwikkeling en de introductie van additieven teruggaat tot de 19e eeuw, begonnen de moderne concepten voor het gebruik van smeermiddeladditieven in de jaren 1930. Denk aan: viscositeitsindexverbeteraars, vloeipuntverbeteraars, oxidatie- en corrosieremmers enzovoort.
Peter Jost
Begin jaren zestig was er in Engeland een enorme stijging in gemelde storingen van installaties en machines vanwege slijtage en bijbehorende oorzaken. Deze storingen veroorzaakten toen zware financiële verliezen. Naar aanleiding van deze situatie heeft de werkgroep Lubrication Engineering Working Group onder leiding van mechanisch ingenieur Peter Jost, hier onderzoek naar gedaan. Dit in opdracht van de Britse regering in 1966.
De werkgroep onderzocht en rapporteerde hoe wrijving, smering en slijtage de oorzaak waren van de storingen in installaties en machines. Ze concludeerde dat Engeland jaarlijk 515 miljoen pond kon besparen als zij deze oorzaken zouden aanpakken. Dit correspondeerde met 1.36% van het Bruto Nationaal Product (BNP) van Engeland op het gebied van industrie, natuurlijke middelen en landbouw.
Peter Jost presenteerde op basis van het onderzoek het Jost report. In het Jost report presenteerde Peter Jost het begrip “Tribology”. In Nederland spreken we over “Tribologie”.
Tribologie vandaag de dag
In de afgelopen decennia zijn de eisen voor smeeroliën op het gebied van tribologie dramatisch toegenomen: om betrouwbare smering te garanderen, zijn synthetische smeermiddelen, die ook hoofdzakelijk uit ruwe olie worden geproduceerd door middel van een chemische synthese, vaker gebruikt.
Synthetische smeeroliën worden gekenmerkt door hun hoge thermische stabiliteit, lage wrijvingscoëfficiënt, goede metallische bevochtigbaarheid, lage neiging tot verdampen, mengbaarheid met water en lage ontvlambaarheid.
Smeervetten zijn nauwe verwanten van smeeroliën. Smeervet wordt voor veel smeerpunten gebruikt in plaats van olie, omdat olie zou lekken. Smeervetten zijn smeeroliën verdikt met middelen zoals lithium, calcium, aluminiumzepen of anorganische verdikkingsmiddelen (bijv. Bentoniet).
Het bereik van toepassingen voor smeermiddelen is van het grootste belang, omdat "niets werkt zonder smering".
Sumeriërs en Egyptenaren
Om wrijving te verminderen gebruikten Sumeriërs en Egyptenaren al “smeermiddelen”. Denk aan olie, vet en water. Zo gebruikten zij bijvoorbeeld dierlijk vet om de lagers van hun strijdwagens te smeren zodat deze niet droog liepen.
Daarnaast gingen de Egyptenaren van glijdende naar rollende wrijving. Verschillende Egyptische reliëfs tonen het transport van enorme stenen blokken die werden ontworpen voor de bouw van piramides en die op boomstammen werden geschoven in plaats van op rollen.
De Romeinen
De overblijfselen van een roterend platform afkomstig van een schip van keizer Caligula en dat in 1930 aan de voet van het Nemi-meer werd gevonden, tonen aan dat rudimentaire lagers al sinds de oudheid worden gebruikt.
Dit platform kan worden gezien als een van de eerste voorbeelden van een druklager. Dat wil zeggen een lager dat is ontworpen om directe belastingen te ondersteunen en rond zijn as te roteren.
Leonardo da Vinci
Een wetenschappelijk onderzoek naar het onderwerp tribologie begon pas in de recente geschiedenis, te beginnen met Leonardo da Vinci, die in 1500 het probleem van wrijving bestudeerde door de wrijvingscoëfficiënt (statische wrijving) op een hellend vlak te onderzoeken. Da Vinci bepaalde de waarde van de wrijvingscoëfficiënt f = ¼ en formuleerde de wetten van droge wrijving.
Isaac Newton
Isaac Newton definieerde de term viscositeit.
Viscositeit, ook bekend als stroperigheid, traagvloeibaarheid of dikvloeibaarheid, is een fysische materiaaleigenschap van een vloeistof of van een gas. Het is de eigenschap van een fluïdum die aangeeft in welke mate deze weerstand biedt tegen vervorming door schuifspanning.
Industriële revolutie
Tijdens de industriële revolutie werd er vooruitgang geboekt in de ontwikkeling van smeermiddelen. De smeermiddelen hadden een groter volume en kwaliteit. Plantaardige en dierlijke oliën werden vervangen door minerale oliën. De laatste werden geëxtraheerd door destillatie en raffinage van aardolie, schalie en steenkool.
Van vast naar vloeibaar
De periode van 1850 tot 1925 wordt beschouwd als een tijd van "technische vooruitgang". De spoorwegen zijn het middelpunt van maatschappelijke evenementen.
Een overgang van vaste smering (voorlopers van vetten) naar de vloeibare smeermiddelen vindt plaats bij de smering van bijvoorbeeld lagers. Er worden belangrijke ontdekkingen gedaan die uiteindelijk de basis vormen van de moderne tribologie.
Richard Stribeck
Richard Stribeck was een Duitse ingenieur die studies uitvoerde op het gebied van tribologie , gericht op wrijving in gesmeerde sleepcontacten, zoals glijlagers.
Zijn werk leidde tot de ontwikkeling van de Stribeck Curve, een fundamentele tribologische concept dat laat zien hoe bedrijfsomstandigheden (met name normale belasting, smeermiddelviscositeit en smeermiddelen entrainment velocity) invloed hebben op de wrijvingscoëfficiënt in vloeistof gesmeerde contacten.
Additieven
De werkelijke tijd van tribologie begon na de Eerste Wereldoorlog. Hoge snelheden, hoge temperaturen en hoge belastingen gingen gepaard met toenemende slijtage en wrijving. De beperkingen van de fysieke eigenschappen van de destijds beschikbare smeermiddelen moesten worden aangepast aan de meer extreme omstandigheden.
Hoewel de voorbereidende fase van technologische ontwikkeling en de introductie van additieven teruggaat tot de 19e eeuw, begonnen de moderne concepten voor het gebruik van smeermiddeladditieven in de jaren 1930. Denk aan: viscositeitsindexverbeteraars, vloeipuntverbeteraars, oxidatie- en corrosieremmers enzovoort.
Peter Jost
Begin jaren zestig was er in Engeland een enorme stijging in gemelde storingen van installaties en machines vanwege slijtage en bijbehorende oorzaken. Deze storingen veroorzaakten toen zware financiële verliezen. Naar aanleiding van deze situatie heeft de werkgroep Lubrication Engineering Working Group onder leiding van mechanisch ingenieur Peter Jost, hier onderzoek naar gedaan. Dit in opdracht van de Britse regering in 1966.
De werkgroep onderzocht en rapporteerde hoe wrijving, smering en slijtage de oorzaak waren van de storingen in installaties en machines. Ze concludeerde dat Engeland jaarlijk 515 miljoen pond kon besparen als zij deze oorzaken zouden aanpakken. Dit correspondeerde met 1.36% van het Bruto Nationaal Product (BNP) van Engeland op het gebied van industrie, natuurlijke middelen en landbouw.
Peter Jost presenteerde op basis van het onderzoek het Jost report. In het Jost report presenteerde Peter Jost het begrip “Tribology”. In Nederland spreken we over “Tribologie”.
Tribologie vandaag de dag
In de afgelopen decennia zijn de eisen voor smeeroliën op het gebied van tribologie dramatisch toegenomen: om betrouwbare smering te garanderen, zijn synthetische smeermiddelen, die ook hoofdzakelijk uit ruwe olie worden geproduceerd door middel van een chemische synthese, vaker gebruikt.
Synthetische smeeroliën worden gekenmerkt door hun hoge thermische stabiliteit, lage wrijvingscoëfficiënt, goede metallische bevochtigbaarheid, lage neiging tot verdampen, mengbaarheid met water en lage ontvlambaarheid.
Smeervetten zijn nauwe verwanten van smeeroliën. Smeervet wordt voor veel smeerpunten gebruikt in plaats van olie, omdat olie zou lekken. Smeervetten zijn smeeroliën verdikt met middelen zoals lithium, calcium, aluminiumzepen of anorganische verdikkingsmiddelen (bijv. Bentoniet).
Het bereik van toepassingen voor smeermiddelen is van het grootste belang, omdat "niets werkt zonder smering".